Sicilië heeft een rijke volkspoppentheatertraditie. Er wordt met zeer grote, loodzware
Stangpoppen gespeeld;
Pupi heten ze in het Italiaans. De stang loopt door de kop heen en zit met een haak vast aan de
romp. Hierdoor kan de kop draaien. Aan de rechterhand zit een dunnere stang voor de manipulatie van de rechterarm. De linkerarm
wordt door middel van een koord bewogen. Boven aan het repertoire staan de legenden rond Karel de Grote en zijn Paladijnen(ridders). Zij dragen een zwaard, helm, harnas en schild van uitgeklopt
plaatkoper. Op de helm prijkt een kleurige pluim. Vaak strijden zij tegen de Saracenen (mohammedanen uit het
Middellandse-Zeegebied). Zij zijn uitgedost met tulbanden, lange tunieken, lansen en schilden. Bij de gevechtsscènes gaat het er wild aan toe, er rollen zelfs koppen. Er zijn maar weinig vrouwelijke
personages. In de verhalen duiken ook tovenaars en fabeldieren op. Volkse types zorgen voor de komische noot in het spel. Ze
hebben een rol als bediende of schildknaap en spreken in Siciliaans dialect. Na het serieuze hoofdspel volgt een korte klucht.
Deze is geheel in Siciliaans dialect. De komische volkstypes zijn Nofrin, Peppinninu en Virticchiu.
Zie ook Angelica,
Cartellone,
Epos,
Ippogrifo,
Orlando en
Rinaldo.
Illustratie uit: Die Welt des Puppenspiels.
Impressum: Henschelverlag, Berlin (1989).
Stamboeknummer: 72.532.